De hoofdregel is dat artsen aan derden geen inzage geven in het medisch dossier van een overledene. Het beroepsgeheim ‘reikt over het graf heen’. Nabestaanden kunnen de arts niet van zijn geheimhoudingsverplichting ontslaan. Omdat deze regel ongewenste consequenties kan hebben, zijn daarop drie uitzonderingen mogelijk:
(1) Als er een wettelijk voorschrift geldt dat tot gegevensverstrekking verplicht. Een voorbeeld hiervan is de overlijdensverklaring op grond van de Wet op de lijkbezorging (WLB).
(2) Als de arts concrete aanwijzingen heeft om aan te nemen dat de overledene, als hij nog in leven was geweest, toestemming voor gegevensverstrekking zou hebben gegeven. De wil van de overledene moet als het ware worden gereconstrueerd. Instemming met inzage is bijvoorbeeld aannemelijk bij onduidelijkheden over de ingreep of behandeling of bij erfelijk bepaalde afwijkingen. Daarbij spelen factoren een rol als: Wie doet het verzoek? Hoe was de verhouding tussen de verzoeker en de overledene? Hoe privacygevoelig zijn de gegevens? Welk doel is met de gegevensverstrekking gediend? Dat derden, bijvoorbeeld nabestaanden, belang hebben bij gegevensverstrekking geeft de arts als zodanig onvoldoende aanwijzing om de toestemming van de overledene te veronderstellen.
(3) Als de arts toestemming niet kan veronderstellen, maar toch concrete aanwijzingen heeft dat er belangen op het spel staan die zó zwaarwegend zijn, dat het belang van geheimhouding daarvoor moet wijken (conflict van plichten). Financiële – en/of emotionele belangen van nabestaanden (rouwverwerking en geschillen rond de erfenis) zijn volgens vaste rechtspraak doorgaans onvoldoende zwaarwegend om het geheim van de overledene opzij te zetten. Vragen over erfelijke aandoeningen kunnen dat wel zijn.